Woorden en zinnen uit les 78: de huisarts
Engels | Nederlands |
general practitioner / GP | (de) huisarts |
I have an appointment with the GP tomorrow. | Ik heb morgen een afspraak bij de huisarts. |
pain | (de) pijn |
complaint | klacht |
something is bother you | last hebben van |
My complaint is that I have had a headache for three days. / My head has been bothering me for three days. | Mijn klacht is dat ik al drie dagen hoofdpijn heb. / Ik heb al drie dagen last van hoofdpijn. |
examination | (het) onderzoek |
The doctor did a physical examination. | De dokter deed een lichamelijk onderzoek. |
illness / sickness | (de) ziekte |
He has a virus, but it’s not a serious illness. | Hij heeft een virus, maar het is geen ernstige ziekte. |
blood pressure | (de) bloeddruk |
My blood pressure was too high the GP said. | Mijn bloeddruk was te hoog zei de huisarts. |
cold | (de) verkoudheid |
I’m not going to work because I have a bad cold. / I have a bad cold. | Ik ga niet naar werk want ik heb een erge verkoudheid. / Ik ben heel erg verkouden. |
rest | (de) rust |
The doctor said I need to rest a lot. | De dokter zei dat ik veel rust moet nemen. |
referral | (de) verwijzing |
I got a referral to a specialist. | Ik kreeg een verwijzing naar de specialist. |
prescription | (het) recept |
The GP gave me a prescription for medicines. | De huisarts gaf me een recept voor medicijnen. |
a repeat prescription | (het) herhaalrecept |
I asked for a repeat prescription for my medication. | Ik vroeg om een herhaalrecept voor mijn medicijnen. |